How do you say person in Dutch?
— persoon (m)


Related synonyms for person in Dutch
someoneiemand
soulziel (f)
Generic synonyms for person in Dutch
organismorganisme (n)
Group relationships for person in Dutch
peoplevolk (n)
Specialized synonyms for person in Dutch
actoracteur (m); actrice (f); toneelspeler (m); toneelspeelster (f)
baby#Dutch'baby (m'f), zuigeling (m'f), pasgeborene (m'f)
beardbaard (m)
birthgeboorte (f)
blackzwart
bullstier (m)
cancerkanker
childkind (n)
crabkrab (m)
facegezicht (n); aangezicht (n); gelaat (n)
femalevrouwelijk
fishvis (m)
friendvriend, vriendje (m), vriendin, vriendinnetje (f), maatje (m'f)
goatgeit (f); bok (m)
guinea pigguinees biggetje (n), cavia (m)
havehebben
hopehopen
interpretertolk (m); vertolker (m)
lifeleven (n)
lionleeuw (m)
liverlever (m)
manmens
matchlucifer (m); zwavelstokje (n)
mousemuis (f); computermuis (f)
neighbourbuur; buurman (m), buurvrouw (f), buren (p)
nudebloot; naakt
orphanwees
ostrichstruisvogel (m)
philosopherfilosoof (m); filosofe (f); wijsgeer (m)
quarterkwart
ramram (m)
relativefamilielid, bloedverwant
scorpionschorpioen (m)
simpleeenvoudig; simpel
slaveslaaf
sportsport (m)
tigertijger (m)
twintweeling (m)
waiterober (m); kelner (m)
whitewit (n)