How do you say give in Dutch?
— geven; overhandigen


Related synonyms for give in Dutch
breakbreken
gift#Dutch'gift, geschenk (n), presentje (n)
handhand (f)
havehebben
openopen
springbron (f); wel (f)
Generic synonyms for give in Dutch
changeverandering (f); aanpassing (f)
drinkdrank (m); drankje (n); drankske (n)
freevrij; los; loslopend
handhand (f)
happengebeuren
leadlood (n)
sayzeggen; luiden; opzeggen
thinkdenken
usegebruiken
Related verbs for give in Dutch
abandonachterlaten; in de steek laten
Specialized synonyms for give in Dutch
bankbank (f)
breakbreken
breakfastontbijt (n)
cornmaïs (m); Turkse tarwe (m)
freevrij; los; loslopend
nurseverpleegster (f)
openopen
suckzuigen
Category relationships for give in Dutch
lawwet (m)
Causes for give in Dutch
eateten; vreten
havehebben
Derivative terms for give in Dutch
gift#Dutch'gift, geschenk (n), presentje (n)
handhand (f)
openopen
Antonyms for give in Dutch
takepakken