How do you say work in Dutch?
— werken


Related synonyms for work in Dutch
gogaan
playspelen
runrennen; lopen
sourzuur
Specialized synonyms for work in Dutch
answerantwoord (n)
bakerybakkerij (f)
bankbank (f)
beaverbever (m)
breakbreken
busybezig
carpentertimmerman (m)
carrydragen
colorkleur (f)
diggraven; delven
dutyplicht (f)
farmboerderij (f)
helphelp; hulp
hillheuvel (m)
manmens
monkeyaap (m); apin (f)
pagepagina; bladzijde
playspelen
ratrat (f), bruine rat (f), rioolrat (f), zwarte rat (f)
runrennen; lopen
servicedienst (m); bediening (f)
shopwinkel (m)
slaveslaaf
takepakken
usegebruiken
waitwachten; afwachten
washwassen
whorehoer (f)
Generic synonyms for work in Dutch
bezijn
becomeworden
energyenergie (f)
gogaan
runrennen; lopen
touchaanraken; beroeren; raken
understandbegrijpen, snappen (italbrac'“verstaan” usually means “to hear clearly”. You “verstaan” an utterance)
usegebruiken
Category relationships for work in Dutch
agriculturelandbouw (f)
physicsnatuurkunde (f); fysica (f)
Causes for work in Dutch
sourzuur
Related verbs for work in Dutch
gogaan
playspelen
runrennen; lopen
sourzuur